Kostuums maken deel 3: Knippen en lezen

12 juni 2017 Door Mariska Oudshoorn

Je hebt een patroon en stof, kan het dan nu onder de naaimachine door!? Helaas moet je daar nog even mee wachten. Ik zal eerst nog wat uitleggen over hoe je het beste het patroon op de stof krijgt en daarna je stof knipt.

Ook bij naaiwerk moet je begrijpend lezen. Zeker als je een ‘officieel’ patroon gekocht hebt zijn er nogal wat tekentjes en termen die handig zijn om te begrijpen voordat je een schaar in je mooie stof zet.

Het patroon zelf:

  • Als je een PDF patroon op internet gevonden hebt, print je die uit en plak je hem volgens de instructies aan elkaar. Let hierbij goed op je printerinstellingen. Hij moet staan op ‘Ware grootte’, ‘Actual size’ of 100%. Welke je moet hebben ligt aan je printer en ingestelde taal.  
  • Als je een voorbeeldje met maten van internet hebt teken je het patroon over op patroonpapier, kranten, of ander papier.
  • Als je een fysiek patroon gekocht hebt vouw je het patroonblad uit, zoek je je maten op en teken je ze over op patroonpapier. Knip niet je maat uit het patronenblad zelf. Dat is zonde, want dan kan je hem later niet meer gebruiken voor een grotere of kleinere maat.

Nadat je je patroon op papier hebt gezet, zijn er ook nog een aantal tekentjes en markeringen die handig zijn om over te nemen:

  • Aanrimpelen-Rimpelen-Rimpellijn:  Vaak zijn dit twee tekentjes, tussen deze tekentjes moet straks gerimpeld worden, dus geef aan waar het rimpelen moet beginnen en eindigen.
  • Beleg: Dit is een stukje stof waarmee je vaak een hals of armsgat netjes afwerkt. Vaak zijn het de buitenste paar centimeters van een patroondeel. Het beleg moet je nog een keer apart overnemen.
  • Stofvouw: Dit is niet zozeer een tekentje, maar wel iets wat je op je patroon moet zetten als het erop staat. Vaak staat er iets als ‘Dit patroondeel aan de stofvouw knippen’, dan is het handig om het aan de juiste kant op je patroondeel te zetten zodat je het later niet vergeet. Straks bij het knippen meer hierover.
  • Plooi: Tekentjes die aangeven waar een plooi begint en waar je hem heen gaat vouwen.
  • Knoop en knoopsgat: Het knooptekentje geeft aan waar je straks een knoop opzet, het knoopsgat tekentje waar je straks je knoopsgat gaat maken. Dit tekentje geeft niet aan hoe breed je knoopsgat wordt, dat hangt af van de knoop die je gebruikt.
  • Recht van draad: Dit is een lange rechte lijn die over je patroondeel loopt, neem deze ook over, het is straks belangrijk bij het knippen.
  • Tunnel: Hier komt straks een stukje stof overheen dat een tunnel vormt waar een koord of elastiek doorheen kan.
  • Coupenaad: Zien eruit als driehoeken, ze worden het meest gebruikt in vrouwenkleding om vorm te geven aan het kledingstuk.
  • Aansluittekens: Tekentjes die op meerdere patroondelen staan, als je straks alles in elkaar zet moeten deze tekentjes op elkaar aansluiten.

Dit zijn natuurlijk lang niet alle tekens en markeringen die je tegen kan komen, maar naar mijn idee wel de meest voorkomende. Nadat je klaar bent met het overnemen van je patroondelen en markeringen, kan je het patroon op de stof gaan leggen.

Een lap stof heeft een voorkant en een achterkant, ook wel de ‘goede kant’ en de ‘verkeerde kant’ genoemd. Wat de ‘goede’ en de ‘verkeerde’ kant is bepaal je zelf, de ‘goede’ kant is de kant die je straks aan iedereen wilt laten zien als je het kledingstuk draagt. De ‘verkeerde’ kant is de kant die straks aan de binnenkant zit. Vaak zien de stoffen er aan de goede en verkeerde kant anders uit. Let er dus goed op dat je alle onderdelen zo uitknipt dat de goede kant buiten zit.Niet alle stoffen hebben een goede en verkeerde kant, bij katoen en linnen zit er bijvoorbeeld amper verschil tussen beide kanten van de stof.

Leg voordat je gaat knippen de stof dubbel. Dit doe je door de randen van de stof die afgewerkt zijn en niet rafelen (ook wel de zelfkant genoemd) op elkaar te leggen. De ‘goede’ kant van de stof moet binnenin liggen. Omdat kledingstukken vaak symmetrisch zijn betekent dit dat je elk patroondeel maar één keer op papier hoeft te tekenen, als je ze op de stof legt en knipt heb je de  patroondelen voor beide kanten in een keer. Let dus ook op dat, als een onderdeel niet symmetrisch is (bijv een zakje dat maar aan een kant zit), je het maar één keer knipt uit enkele stof.

Zeker met gladde stoffen willen je papieren patroondelen nog wel eens gaan schuiven. Zorg er dus voor dat je alles goed vastspeldt. Beter teveel spelden gebruiken dan te weinig! Heb je een stof waarbij je gaatjes van spelden zal blijven zien, zoals nepleer? Gebruik dan wat zware dingen, of clipjes om je patroondeel goed op zijn plek te houden.

Zorg dat je patroondelen altijd recht van draad liggen. Dit betekent dat je de patroondelen in de lengte van de stof legt. Soms lijkt het wat onlogisch omdat je minder stof verbruikt als je alles kris-kras door elkaar legt, maar doe dit echt niet! Als je de delen niet recht van draad legt, kan je kledingstuk heel raar scheef gaan hangen. Dat is natuurlijk zonde van je werk. Als je een gekocht patroon hebt, staat er vaak een plaatje bij hoe je de delen op de stof moet leggen. Je kan de patroondelen wel schuiven om soms wat stof te besparen, maar let dus op dat je ze niet anders draait dan op het plaatje staat.

Soms staat er dat je patroondelen aan de stofvouw moet leggen. Dit betekent dat het patroon dat je net hebt getekend de helft van het eigenlijke patroondeel is. De stof leg je dubbel en het patroondeel leg je aan de kant waar de stof vouwt. Als je dan geknipt hebt en het patroonpapier weghaalt, kan je de stof uitvouwen en heb je een heel patroondeel.

Naadtoeslag of een zoom is een stukje stof wat je ‘extra’ om je patroon heen knipt. Bij veel stoffen is 1,5cm genoeg, heb je een stof die erg rafelt kan je wat meer nemen. Bij patroondelen waar de lengte van belang is (onderkant van de mouwen, onderkant van een shirt etc.) kan je de zoom wat langer houden, bijvoorbeeld 5 cm. Dan kan je de lengte wat aanpassen als het nodig is. Als je een patroon gekocht hebt moet je opletten of de naadtoeslag al in het patroon zit en hoeveel dit is. Bij veel Amerikaanse patroonmerken is dit namelijk al meeberekend, knip je er dan nog naadtoeslag aan dan wordt het kledingstuk veel te breed.

Als alles goed ligt kan je gaan knippen. Ongeveer regel nummer één van het werken met stof is dat je een goede schaar nodig hebt. Als je wat vaker met stof werkt loont het om een schaar te kopen die je echt alleen voor stof gebruikt. Markeer het op de schaar en vervloek iedereen die het waagt er papier mee te knippen. Papier is een van de dingen die een schaar het snelst bot maakt, en botte scharen knippen stof echt niet fijn. Echt goede stofscharen zijn duur, maar je hebt er je leven lang plezier van. Als je een wat lager budget hebt kan je ook een gewone schaar kopen, maar die moet je na een tijdje wel vervangen.  

Nadat je de stof geknipt hebt kan je de stof doorslaan om al je patroondelen heen en daarna alle tekentjes en markeringen op de stof overnemen. Als je dan de patroondelen van de stof afhaalt weet je nog exact waar alle randen van de patronen lopen en waar alle markeringstekentjes zaten. De markeringstekentjes neem ik zelf altijd over met een andere kleur draad dan het garen waarmee ik doorsla, dan zijn ze nog makkelijk uit elkaar te houden. De recht van draad hoef je niet over te nemen, die was alleen belangrijk voor het knippen.

Links hoe het eruit ziet als het patroon op de stof ligt, rechts hetzelfde patroondeel als het geknipt en doorgeslagen is

Als alle delen doorgeslagen zijn, is alles klaar om in elkaar gezet te worden! In de volgende blog zal ik proberen te vertellen dat een naaimachine niet eng is en hoe je van een lap stof naar een kledingstuk gaat.


terug naar boven